KCK | Persreis Limousin

Het ware Frankrijk. Zo omschrijven lokale inwoners de streek Limousin. Naar de Limousin ga je voor je rust, voor de gemoedelijkheid (niet stressen achter een tractor!) en de sympathieke Fransen, voor de Beaux Villages en interessante rondleidingen in de ziel van Frankrijk. De tolvrije A20 loopt er dwars doorheen.

‘Enchanté madame.’ Op de Camping Municipal de la Vézénie in Lubersac stond een indrukwekkend welkomstcomité mij op te wachten: vijf wethouders en twee exponenten van de lokale pers. ‘Bienvenue, madame!’ Het KCK-bezoek aan Lubersac als groot nieuws in de (lokale) kranten, dat vond ik wel grappig. Helaas heb ik het bericht niet meer in de kranten teruggevonden, maar de inzet moge duidelijk zijn: de gemeente Lubersac heet u allen hartelijk welkom.

De camping, gelegen aan een mooi vismeer met karpers en snoeken, kent nog ouderwetse gezelligheid: iedere week is er een aperatief voor alle gasten, op kosten van de camping ofwel de gemeente Lubersac. Maandelijks wordt zelfs een gezamenlijke maaltijd aangeboden. Het roept herinneringen op aan de jaren zeventig, toen Frankrijk toeristisch nog onontgonnen was.

Tolvrije A20

De Limousin: bekend om z’n appels, runderen, porselein en emaille. Midden 19e eeuw trokken de Parijse impressionisten erheen voor hun natuurschilderingen. Het landschap smeekt om verf en penseel. De afstand tot de regionale hoofdstad, gerekend vanaf Amsterdam, is 900 kilometer.

Wat kenmerkt de Limousin? Licht glooiende heuvels, maar liefst zeven ‘Plus beaux villages de France’, sympathieke Fransen en veel streekgerechten met paddenstoelen, rundvlees van het fameuze Limousin-rund, vijgen en walnoten.

En hoewel de Limousin bestaat uit drie karakteristieke departementen: Corrèze, Creuse en Haute-Vienne, laten we in deze reis de Creuse even letterlijk links liggen. Niet omdat deze streek niet de moeite waard zou zijn, maar we kunnen niet alles tegelijk behappen. Bovendien loopt de (tolvrije!) A20 er niet doorheen.

Foto: © Monique Koudijs

Gouden rand

Denk je aan de Limousin, dan denk je aan Limoges. Het is de grootste stad van de streek en was in de middeleeuwen een belangrijke abdijstad. De schilder Renoir is in Limoges geboren.

Is deze stad interessant? Als je van porselein houdt zeker. Limoges is de porseleinstad bij uitstek. Was porselein aanvankelijk vooral het terrein van Chinezen, vanaf 1768 wordt ook in deze streek de grondstof voor porselein ontdekt, kaolin. In de stad zijn verschillende porseleinfabrieken, waarvan er één toegankelijk is voor het publiek, de fabriek Bernardaud.

Tijdens een uitgebreide rondleiding door winkel, werkplaats, opslagruimte en expositie trekken de eeuwen aan je voorbij. Zo liet koningin Marie Antoinette in de 18e eeuw een gouden rand aanbrengen op haar servies, omdat ze bang was vergiftigd te worden. Bij arsenicum zou het goud immers groen uitslaan.

Op gammele planken tot aan het plafond staan bij het Franse familiebedrijf de borden, kopjes, melkkannetjes en opdienschalen opgestapeld om te drogen. Veel schilderwerk van porselein gebeurt nog met de hand.

Huisschilder Didier is net bezig met een minuscuul randje op een porseleinen oorbel. Gaandeweg de rondleiding wordt duidelijk waarom porselein niet voor een appel en een ei te koop is: vele (soms handmatige) bewerkingen gaan er aan vooraf voordat het ‘witte goud’ in de schappen ligt.

Tête de veau

Na het bezichtigen van het koninklijk servies met dito prijzen, dalen we af in het schildersgilde van weleer. Vanaf de 14e eeuw had Limoges een slagerswijk, maar de 19e eeuw was wel het hoogtepunt: de Rue de Boucherie telde toen vijftig slagers, allen eigendom van een zestal slagersfamilies. In een van de oorspronkelijke huizen is een klein slagersmuseum ingericht (nummer 36) met oorspronkelijk meubilair.

De wijk dreigde in de jaren zeventig tegen de grond te gaan, maar dankzij een aantal cultuurbewuste inwoners is dat gelukkig niet gebeurd. Het zijn de sfeervolle pareltjes van een stad. Antiekzaakjes, een stoffig antiquariaat, kunstwinkeltjes. In de straat vindt jaarlijks op de derde vrijdag in oktober het ‘festival des petits ventres’ plaats, een groot straatfeest met streekgerechten en dranken om de ‘ventre’ mee te vullen.

De Fransen eten overigens alles van het rund uit de Limousin. Het hoofd van het kalf is zelfs een specialiteit, tête de veau, dus wees gewaarschuwd. In de overdekte markthallen met proeverij op de Place de la Motte, even verderop, ligt het zenuwcentrum van de koe gewoon in de schappen.

Foto: © Monique Koudijs

Paard van Chirac

Genoeg dood vlees, we gaan paarden bezoeken, in levende lijve. Want reis je over de A20 dan is ook Pompadour een reden om de auto uit te stappen. Het stadje herbergt, naast het voormalige kasteel van de minnares van Lodewijk XV, een stoeterij van zo’n honderd sport- en fokpaarden, evenals een eersteklas renbaan. De stoeterij (paardenfokkerij) heeft een lange en koninklijke geschiedenis. De fokkerij stamt al uit 1665, werd afgeschaft tijdens de Franse Revolutie en weer opgebouwd door Napoleon in 1806.

We passeren de stallen: prachtige, krachtige koppen, indrukwekkende spierbundels van vooral anglo-arabieren. Een paard gooit zijn indrukkende dijen knoeperhard tegen de deur. Ai, het zijn bepaald geen lieverdjes, maar daarom worden ze ook niet gefokt.

Als schril contrast huppelt het witte paard van President Chirac buiten lichtvoetig in de wei. Een cadeau van zijn Algerijnse ambtgenoot. Chirac heeft er nooit op gereden. Het kasteel tegenover de stoeterij stamt uit de 15e eeuw en werd in 1745 aan de minnares van Lodewijk XV gegeven, Markiezin de Pompadour.

Van rots tot leipan

Tijd voor een borrel na al dat paardengeweld. In Brive bezoeken we een van de oudste destilleerderijen van Frankrijk, likeurstokerij Denoix, die al sinds 1839 bestaat. De walnotenlikeur is hun specialiteit, hoe kan het ook anders in deze walnootregio.

Ruim vijf jaar heeft dit hemelse vocht tijd om op smaak te komen, waarna nog ettelijke behandelingen volgen. Mooi al die koperen ketels, grote houten fusten, een leveringsboek uit 1912 toen alles nog met kroontjespen in sierlijke letters in een immens boek werd geschreven.

Eenmaal weer buiten doet de najaarszon pijn aan de ogen, of zou ik teveel walnotenlikeur…enfin, op naar de volgende verrassing langs de A20. Er is zoveel de moeite waard dat het de moeite loont je tent of caravan ergens op of neer te zetten.

Bij het middeleeuwse dorp Donzenac duiken we in de leisteengroeve Pans de Travassac. Ook hier weer aandacht voor het handwerk, van rots tot leipan.

 Foto: © Monique Koudijs

Plus Beaux Villages de France

Ooit gehoord van de term ‘Plus beaux villages de France’? Het is in Frankrijk sinds 1982 het kwaliteitslabel voor een dorpen die uitblinken in eigenaardigheid. Qua architectuur, historische waarde en/of karakteristieke uitstraling.

Collonges la Rouge en Turenne doen we op een dag, ze liggen slechts tien kilometer bij elkaar vandaan in de Corrèze . Beiden zeer de moeite waard.  Collonges la Rouge is geheel opgebouwd uit rood baksteen en blauwe daken, vanwege dat rood en de schoonheid ook wel ‘de robijn van Frankrijk’ genoemd.

Vanaf de weg oogt het dorp met zijn bizarre kleur en vele kleine torentjes als een onwerkelijk sprookjesdorp. De historie van het dorp gaat terug tot de 8ste eeuw; veel huizen stammen nog uit de 16e eeuw. Het aantal torens op de huizen gold in de Renaissance als een meetlat voor rijkdom.

In het oude centrum rijden geen auto’s en zoek je tevergeefs naar een pinautomaat. Op een pleintje staat een vijgenboom en wellicht kun je her en der nog een walnotenboom ontwaren, want het is walnoot dat de klok slaat in de Corrèze. Zo worden de walnoten in de cacao gedoopt als lekkernij en vind je ze terug in een taart, toetje, likeur (!) of salade.

 Foto: © Monique Koudijs

Burggraven van Turenne

Turenne bereiken we aan het einde van de middag wanneer de zon de kleuren dieper maakt. Op de kronkelende weg naar boven zien we het dorp reeds, aangevleid tegen de top van de berg met op kop een heus kasteel uit eind 13e eeuw (eerste toren), ooit het verblijf van de burggraven van Turenne (984 – 1738).

De late middagzon verlicht het zachtgele zandsteen van de huizen licht oranje. Ook sprookjesachtig, maar anders. De berg steekt als een pronte paddenstoel ferm af tegen het laagland op de achtergrond. De straten richting het kasteel zijn steil, zodat je even vergeet dat het een ‘Beaux Village’ is, hijg, puf, maar eenmaal boven kun je mooie foto’s maken. Vooral met het licht van de middagzon.

Kortom, je kunt natuurlijk met 130 km per uur over de Route Soleil naar het zuiden van Frankrijk scheuren. Maar dwaal eens wat verder af naar het westen en plan een gemoedelijke tocht over de tolvrije snelweg A20 door de Limousin. Verwacht geen grote attracties, maar daal in, in het ware Frankrijk.

NB: Dit artikel is gepubliceerd in de kampeerglossy van de ANWB, KCK, juni 2008.

De opdracht:
Ga mee met een persreis (georganiseerd door het Frans Verkeersbureau), schrijf daarover een reportage en maak foto’s.

© Foto’s: Monique Koudijs (meer foto’s Monique Koudijs op Flickr)

Meer reisverhalen:
Ik schreef diverse reisverhalen voor de KCK en Toeractief. Bovendien schreef ik de verhalen van vier Charmecampingboekjes (3x Frankrijk + 1x Denemarken) op basis van eigen onderzoek ter plaatse, interviews met campingeigenaren en kampeerders. Ook maakte ik voor alle publicaties foto’s (zie o.m. mijn Flickr-account). Voor het emigratieblad Ajuus Magazine (bestaat niet meer) schreef ik artikelen op basis van interviews over o.m. een schrijver en een kunstenaar die in het buitenland wonen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Geverifieerd door MonsterInsights